Veel gedoe om iets?! De waarde van conflict in de energietransitie

De afgelopen vier jaar hebben we als RESPONSE team aan de TU Delft onderzoek gedaan naar maatschappelijke controverses rondom energie-infrastructuur. We hebben gekeken hoe conflicten rondom geplande grootschalige windparken, geothermie-projecten, en aardgas en gasinfrastructuur ontstaan en zich ontwikkelen. Wat valt er nu te leren van deze conflicten? En, hoe kunnen conflicten constructief gebruikt worden in projectontwikkeling?

Onze inzichten hebben we gebundeld in een eenmalige uitgave van het Response-magazine, “Veel gedoe om iets?! De waarde van conflict in de energietransitie.

In dit magazine behandelen we vier aannames die wij vaak tegenkomen in ons onderzoek, maar waarbij wij graag vraagtekens willen stellen. Aan de hand van begrippen als waarden en subjectiviteit gaan we nader in op iedere aanname. Daarnaast vindt u in dit magazine een zelftest, zodat u kunt testen hoe u aankijkt tegen waarden in en rondom energieontwikkeling. Onze eigen positie als onderzoekers in het energiedebat komt ook aan bod. Immers, de energietransitie vraagt van alle belanghebbenden, waaronder onderzoekers, reflectie op de eigen rol, waarden en posities.

We hopen u met dit magazine nieuwe ideeën te geven over de waarde van conflict in de energietransitie, en wensen u natuurlijk veel leesplezier!”

Wat voor omgevingsmanager ben jij? Doe de zelftest!

In tijdschriften voor tienermeiden staan vaak zelftests waarmee je via een serie korte vragen erachter kunt komen wat voor soort persoonlijkheid, relatie, of haartype je hebt. In die traditie is er nu ook een zelftest voor omgevingsmanagers in de energiesector. Aan de hand van 7 stellingen verken je je opvattingen over de rol en taak van omgevingsmanagers. Op de volgende pagina laten we zien hoe jouw uitkomst zich verhoudt tot de drie perspectieven op omgevingsmanagement die naar voren kwamen in ons recente onderzoek.

Vul per stelling in of je het er zeer mee eens, zeer mee oneens bent of er neutraal tegenover staat. Als je er geen sterke mening over hebt, vul dan neutraal in.

Klik hier voor de uitslag.

Hoe is deze zelftest tot stand gekomen?

Deze stellingen van de zelftest zijn een geselecteerd uit een set van 57 stellingen die door onderzoeker Elisabeth van de Grift samengesteld is om een Q-methodologie studie uit te voeren. Deze 57 stellingen over omgevingsmanagement zijn opgesteld op basis van verkennende interviews, gesprekken en documentonderzoek. Vervolgens heeft Elisabeth omgevingsmanagers (of zij die ‘omgevingsmanagement doen’) gevraagd deze stellingen over hun rol- en werkopvatting te sorteren door middel van een Q-sort afgebeeld op de foto linksonder. Helemaal links liggen de stellingen waar men het zeer mee eens is (score 5), en helemaal rechts de stellingen waar men het zeer mee oneens is (score -5).

Op basis van een statistische analyse zijn onder de deelnemers drie perspectieven op omgevingsmanagement ontwaard. De stellingen in de zelftest zijn ‘onderscheidende’ stellingen; stellingen die sterk naar voren komen binnen één perspectief en /of waar de verdeling van punten (dus hoe ver links en of rechts ze in de Q-sort neergelegd zijn) het grootste is. In de antwoorden staat tussen haakjes welke score (dus hoever links/positief en rechts/negatief ze werden neergelegd binnen het bijbehorende perspectief.

De zelftest heeft een aantal methodologische beperkingen waardoor de uitkomsten niet altijd overeen komen met de drie geïdentificeerde perspectieven. Ten eerste worden in de q-sort deelnemers gevraagd stellingen te sorteren, ze scoren dus relatief aan elkaar in de q-sort (‘ik ben het hier meer/minder mee eens dan met de andere stellingen) en niet absoluut zoals in de zelftest (‘ik ben het hier erg mee eens/oneens’). Het onderscheidende vermogen van een stelling kan komen door het belang van de stelling zelf OF doordat men vooral de andere stellingen niet belangrijk vond. De zelftest kent geen relatieve score, dus kan een vertekent beeld geven. Ten tweede passen veel mensen niet uitsluitend binnen een perspectief, ze combineren vaak elementen van twee of soms zelfs alle perspectieven.

Klik hier voor de uitslag en uitleg.

Wat voor omgevingsmanager ben jij? Uitslag en uitleg.

Zojuist heb je de zelftest voor omgevingsmanagers gedaan. Je gaf van zeven stellingen aan of je het eens of oneens was. Hieronder vindt je de uitslag. Heb je de zelftest nog niet gedaan? Doe dat dan hier alsnog.

Hieronder staan de stellingen nogmaals uitgeschreven. Schrijf de letter(s) op die corresponderen met het vakje dat je hebt aangekruist per stelling.

De uitslag

Tel de A, B en Cs bij elkaar op en vindt hieronder welk perspectief bij jou hoort.

Voornamelijk A: Omgevingsmanagement als
co-creatie en de omgevingsmanager als intermediair

Het werkelijk kennen en begrijpen van belangen en zorgen (gerelateerd aan projectplannen) van omwonenden staat centraal in je werk. Je houdt je grotendeels bezig met het communiceren en vertegenwoordigen van de ondervertegenwoordigde ‘buitenwereld’ in jouw eigen organisatie. Je bent ook veel bezig met het managen van interne stakeholders en tegelijkertijd pleiten voor nut en noodzaak van omgevingsmanagement intern. Je hebt een proactieve houding richting conflict en weerstand. Je doet erg je best om ruimte en mogelijkheden te creëren voor maatwerk in elke lokale gemeenschap.

Voornamelijk B: Omgevingsmanagement als projectmanagement: alles onder controle

Je hoofdtaak is projectontwikkeling, onderwijl rekening houdend met omwonenden. Je interne organisatie zit op 1 lijn: omgevingsmanagent en de omgevingsmanager is onderdeel van het team. Je onderhoudt professionele relaties met omwonenden, er zijn duidelijke ‘rules of engagement’. Je wilt weerstand liever voorkomen, maar niet vermijden. Het hoort bij de praktijk van omgevingsmanagement.

Voornamelijk C – Projectontwikkeling: Omgevingsmanagement is niet mijn verantwoordelijkheid

Projectontwikkeling is het doel/ de focus van je werk. Er is een tijd en plaats voor inspraak van omwonenden binnen formele besluitvorming. Als omgevingsmanager moet je wet- en regelgeving volgen, niet meer, niet minder. Een omgevingsmanager is niet in een legitieme positie om lokale belangen binnen projectplanning te waarborgen. Conflict/weerstand is een ‘fact of life’, maar is niet iets waar je actief mee aan de slag gaat.

Pas je niet helemaal binnen één categorie, dan kan dat door de methodologische beperkingen van de zelftest komen.

Wat leren we hier nu van?

Deze studie laat zien dat er een heterogeen beeld leeft van de rol en praktijk van omgevingsmanagers. Dat hoeft geen probleem te zijn, elk project en elke omgeving behoeven een eigen aanpak. In dit onderzoek kwamen vier kernthemas/vragen naar voren waarop de perspectieven sterk verschillen:

  • Hoe zie je de grenzen tussen je organisatie en de buitenwereld? Als overbrugbaar of strikt? Zijn belangen, wensen en visies van burgers makkelijk naar binnen te brengen?
  • Hoe ga je om met conflict? Is het nuttig, als bron van kennis over wat de omgeving belangrijk vindt? Wil je het voorkomen of vermijden?
  • Wie is verantwoordelijk voor omgevingsmanagement? Kun je als omgevingsmanager, m.n. zij die in private ondernemingen werken, publieke belangen dienen? Is dat legitiem?
  • Hoe ga je om met je eigen organisatie? Staan alle neuzen dezelfde kant op, of besteed je veel werktijd aan collega’s overtuigen van je aanpak?

Deze studie en bovenstaande vragen kunnen helpen om te verkennen welke aanpak passend is, maar ook om verwachtigen over omgevingsmanagement uit te spreken.

Aad Correljé in Andere Tijden over aardgas

Nederland maakte in de jaren zestig ook al een energietransitie mee, waarin verdelingsvraagstukken en betaalbaarheid van energie evenzeer meespeelden. Wilt u hier meer over weten, kijkt u dan naar de Andere Tijden aflevering “Heel Nederland aan het aardgas”, waarin Aad Correljé, universitair hoofddocent Economie van Infrastructuren aan de TU Delft, terugblikt op de tijd dat Nederland overstapte op aardgas. U vindt een link naar deze aflevering hier (of klik op het plaatje).

Dient de omgevingsmanager het publieke belang?

Door Elisabeth van de Grift

Omwonenden en burgers nemen binnen formele besluitvorming rond energieprojecten een steeds prominentere en prangender rol in. Dit wordt ingegeven door aanhoudende lokale weerstand, maar ook door ontwikkelingen binnen beleidsdomeinen. Denk aan de op handen zijnde Omgevingswet, waarin participatie van burgers wettelijk wordt vastgelegd. Vorige week nog werd in de Tweede Kamer gediscussieerd over de huidige formulering van burgerparticipatie en het vrijblijvende karakter daarvan. Logisch dat er vanuit de wetenschap veel aandacht is voor omwonenden van energieprojecten. Maar wat vinden omgevingsmanagers er eigenlijk van? Zij organiseren tenslotte  dit soort processen.

Burgers en energie

De energietransitie brengt grote veranderingen voor ons energiesysteem. De verschuiving van centrale naar decentrale energieopwekking draagt ertoe bij dat energie zichtbaarder wordt in ons landschap. Er ontstaat een groeiende behoefte (en noodzaak) voor omwonenden en burgers om mee te denken. Hoe gaat hun landschap, dat in een energielandschap verandert, eruitzien? Binnen de bestaande wetenschappelijke literatuur kijkt men voornamelijk naar burgers en omwonenden van energieprojecten. Veel onderzoek gaat over hoe burgers over verschillende soorten energietechnologieën denken of over het effect van specifieke participatieve besluitvormingsprocessen. Daarnaast is de kortzichtigheid van gebruik van het Not-In-My-Backyard-label (NIMBY) aangetoond. Een groep die binnen het energiedomein nog behoorlijk wetenschappelijk onderbelicht is gebleven, zijn initiatiefnemers en ontwikkelaars van energieprojecten. Over deze groep wil ik binnen mijn promotieonderzoek meer te weten komen.

Op het snijvlak van omgeving en organisatie

Hoe omgevingsmanagement en participatieprocessen worden vormgegeven en uitgevoerd, heeft impact op hoe omwonenden deze processen ervaren. Recent hebben wij een studie afgerond naar omgevingsmanagers in het energiedomein. Omgevingsmanagers begeven zich op een spannend snijvlak, namelijk dat van de initiatiefnemer en de omgeving. Zij vertegenwoordigen de initiatiefnemer en pogen een project tot stand te brengen in de omgeving. Hoe zien zij hun rol en verantwoordelijkheden? Voor deze studie hebben we Q methodologie gebruikt. Dat is een interviewmethode die je in staat stelt perspectieven op een bepaald thema in beeld te brengen. Deelnemers wegen een serie stellingen af ten opzichte van elkaar en brengen vervolgens een ranking aan. De stellingen over de praktijk van omgevingsmanagement zijn afkomstig uit interviews met experts en omgevingsmanagers.

De drie perspectieven

Uit onze studie komen drie perspectieven naar voren die leven onder professionals die zich bezighouden met omgevingsmanagement in het energiedomein. Het eerste perspectief beschouwt omgevingsmanagement als een mogelijkheid tot co-creatie met een omgeving. De eigen positie is die van intermediair tussen hun organisatie en de lokale gemeenschap. Het tweede perspectief ziet omgevingsmanagement als inherent onderdeel van projectmanagement. Omgevingsmanagement is een aanpak om het proces onder controle te blijven houden. Het derde perspectief draait puur om projectontwikkeling. Omgevingsmanagement wordt beschouwd als voorwaarde om aan wet- en regelgeving te voldoen.

Walk the participation talk

Perspectief 1 en 2 zou je kunnen zien als indicaties van een bredere verschuiving naar “meer” burgerparticipatie in het energiedomein. Uit perspectief 3 blijkt twijfel over de wenselijkheid van burgerparticipatie georganiseerd door private organisaties. Een goede vraag is in hoeverre (private) omgevingsmanagers verantwoordelijk zijn voor het betrekken van een omgeving bij projectplanning. In het verlengde daarvan rijst de vraag in hoeverre zij publieke waarden moeten vertegenwoordigen in de besluitvorming en in hoeverre zij daarvoor verantwoordelijk kunnen worden gesteld. Een uitdaging van andere aard die onze studie boven water brengt, is interne frictie tussen organisatiebeleid en uitvoering van omgevingsmanagement. Niet elke organisatie ‘walks the participation talk’, wat omgevingsmanagers voor de nodige uitdagingen stelt. Vanwege de spilpositie die omgevingsmanagers hebben en de rol die ze kunnen spelen in het bij elkaar brengen van verschillende soorten partijen en belangen zijn dit belangrijke thema’s om te bespreken binnen platformen zoals LEO.

Onder de noemer “LEO Onderzoekerspodium”  schreef Elisabeth van de Grift deze blog voor het Lerend Platform Energy en Omgeving, deze werd gepubliceerd op www.platformleo.nl op 27 februari 2019.

Mijn feiten zijn beter dan jouw feiten!

Vele vormen van energieopwekking in Nederland leiden tot weerstand bij burgers en lokale overheden. Denk aan de protesten tegen gaswinning vanwege aardbevingsrisico’s en milieueffecten. Of aan de conflicten in gemeenschappen waar windparken gepland staan over de verdeling van lusten en lasten. We zien ook een groeiende zorg over de veiligheid en wenselijkheid van (diepe) geothermie. De recente opleving van het kernenergie debat onderstreept dat er geen enkele eensgezindheid is over het (toekomstige) energiesysteem.In het RESPONSE-project doen we onderzoek naar controversiële energieprojecten.

Dit soort conflicten wordt vaak begrepen in termen van tegenstelde belangen. In deze framing hebben lokale gemeenschappen belang bij een gezonde, veilige en open leefomgeving. Zij zullen daarom allerlei ontwikkelingen tegenwerken, ook al dienen die ontwikkelingen een algemeen belang. Dit wordt wel aangeduid als het NIMBY-fenomeen (‘not in my backyard’) waarbij omwonenden worden neergezet als ongeïnformeerde burgers die irrationeel zijn. Ze willen wel verduurzamen, maar staan de duurzame technologieën niet toe in hun eigen leefomgeving. Om belangenconflicten op te lossen stelt de Strategisch Omgevingsmanagement (SOM) benadering voor om ‘de taart groter te maken’. Door te zorgen dat omwonenden ook een direct belang krijgen bij een energieproject, zullen zij het initiatief gaan steunen.

Maar het gaat niet alleen over belangen; men is het ook niet eens over de feiten. Visies en onderzoeken van experts staan ter discussie bij alle controversiële energieprojecten. Tegenstanders organiseren contraexpertise door zelf ingenieursbureaus of wetenschappers in de arm te nemen. Actie- en belangengroepen trekken de geloofwaardigheid van milieueffectrapportages in twijfel door eigen informatie over milieu- en gezondheidseffecten en/of veiligheidsaspecten te delen. Ook ontstaat er nogal eens een rapportenstrijd in het publieke debat over energie. In de windsector zien we bijvoorbeeld dat experts conflicterende conclusies trekken over de invloed van windturbines op vogelsterfte.

Conflicten tussen kenniswerelden

Bij energieconflicten gaat het dus niet (uitsluitend) om een situatie waarin iemand met een ander belang simpelweg een andere afweging maakt. Er bestaan ook kennisconflicten, waarin partijen soms totaal andere inzichten gebruiken om tot fundamenteel andere beoordelingen van projecten komen. Onderzoek in het kader van het RESPONSE-project laat bijvoorbeeld zien dat voor- en tegenstanders van een specifiek windpark hun positie onderbouwen met andere informatie, andere bronnen gebruiken, en de betrouwbaarheid van informatie soms op heel andere gronden beoordelen. Zo kunnen voor- en tegenstanders tot tegenovergestelde posities komen over zaken zoals veiligheid, milieuvriendelijkheid en gezondheid. Ze lijken dus de energieprojecten en initiatieven op een heel andere manier te kennen, ze leven in verschillende ‘kenniswerelden’.

Binnen RESPONSE ontwikkelen wij een model voor het vergelijken en bestuderen van kenniswerelden, wij willen daarmee een nieuwe manier bieden om naar energieconflicten te kijken. We kijken bijvoorbeeld naar verschillen in taalgebruik (jargon), bewijsvoering (wat is de waarde van ervaringsverhalen, of telt enkel kwantificeerbare informatie?), kennisnetwerken (wie wordt als geloofwaardige bron gezien?) en machtsstructuren (welke bronnen en soorten kennis zijn belangrijk?). Op basis van dit onderzoek organiseren we workshops waarin we gezamenlijk onderzoeken waar kennisconflicten vandaan komen en om nieuwe manieren te ontdekken om verschillen tussen deze werelden te overbruggen. Want als ontwikkelaars en burgers binnen hun eigen werelden blijven leven, is de kans klein dat zij samen het toekomstige energiesysteem zullen vormgeven.

Deze blog is een herplaatsing van de blog ‘Mijn feiten zijn beter dan jouw feiten!’ geschreven op uitnodiging van het Lerend Platform Energie en Omgeving en gepubliceerd op woensdag 13 maart 2019.

Niek Mouter heeft een boodschap voor Klaas Dijkhof

Collega onderzoeker aan de TU Delft, Niek Mouter, roept Klaas Dijkhof op in het NRC om een participatieve waardenevaluatie (PWE) met de inwoners van Nederland te doen om hen te betrekken bij het klimaatbeleid. In een PWE worden burgers uitgenodigd mee te denken met besluitvormers en worden zij onder andere gevraagd

TU Delft onderzoeker Niek Mouter

investeringsbeslissingente maken (hier: aan te geven hoeveel budget zij zouden willen toekennen aan lokale verduurzamingsprojecten). De PWE is een interessante manier om inzichtelijk te maken wat burgers belangrijk vinden en hoe zij verschillende beleidsopties prioriteren. Er vinden momenteel in verschillende gemeenten experimenten plaats met de PWE tool die Mouter en zijn collega’s ontwikkelden.

Afwegingen, operationalisatie en weeswaarden; leren van waardenanalyses van energieprojecten

In het RESPONSE-project bestuderen we controversen in het energiedomein. We maken daar vaak waardenanalyses van, in die zin dat we kijken in hoeverre conflicten voortkomen uit verschillende verwachtingen van burgers over welke waarden door overheden en gelieerde instanties gewaarborgd worden. Zulke waarden relateren bijvoorbeeld aan gezondheid, milieu en rechtvaardigheid. Van deze waarden verwachten burgers dat ze worden beschermd door democratische instituties en procedures, zoals toezicht, milieueffectrapportages, en besluitvormingsprocedures. Maar, zoals dit stuk zal laten zien, komen hun verwachtingen niet altijd overeen met de werkelijkheid.

Een voorbeeld van een waardenanalyse van een windpark

In een van onze onderzoeken spraken wij met omwonenden van een voorgenomen windpark in het noorden van het land. Er is veel te doen om dit park en andere parken in de regio en omwonenden proberen op verschillende manieren weerstand tegen het plan te bieden, door: actie te voeren, in te spreken in formele procedures, informatiebijeenkomsten te organiseren en de lokale politiek in te gaan. We vroegen hen onder andere waarom ze nu weerstand boden tegen de komst van het park en wat hun zorgen waren.

Onderstaande waardenbomen geven een overzicht van de waarden die we terug zagen komen in onze gesprekken met omwonenden. Deze waardenboom is onze interpretatie, als er bijvoorbeeld over ‘het verlies van het open landschap’ gesproken werd, is dit door ons opgevat als een beroep op esthethische waarde (‘esthethiek’).

Twee op basis van interviews gereconstrueerde waardenbomen.

Links in deze boom staan een aantal inhoudelijke waarden, dus waarden waar het energieproject al of niet direct effect op kan hebben – zoals de gezondheid en veiligheid van de omwonenden, en milieuvriendelijkheid. Men bekritiseert bijvoorbeeld de geluidsnormen, omdat de methode om geluidsoverlast te bepalen in twijfel wordt getrokken. Dit heeft betrekking op de waarde gezondheid. Of men geeft aan dat experts niet genoeg weten over de omgeving, zodat het risico bestaat dat windturbines zullen omvallen/instorten door de instabiele ondergrond. Dit heeft betrekking op de waarde veiligheid. Er werden ook alternatieven voor het windpark geopperd door omwonenden. Ze droegen andere plannen en technologieën aan, zoals een zonnepark, of een thoriumcentrale, die volgens hen kosteneffectiever zijn dan windturbines om tot een duurzamere energievoorziening te komen. Dit heeft betrekking tot financiële waarde.

Rechts staan procedurele waarden die volgens omwonenden in het geding zijn –  waarden die te maken hebben met hoe besluitvormingsprocessen ingericht zijn –, zoals (verdelende) rechtvaardigheid en transparantie van het besluitvormingsproces. Omwonenden hadden het gevoel er niet toe te doen en niet gerepresenteerd te zijn in besluitvormingsprocessen, ondanks dat zij bestuurlijk en politiek vertegenwoordigd werden. Ook de rechtvaardigheid van de verdeling van lusten en lasten, bijvoorbeeld te ontvangen vergoedingen, en de stapeling van meerdere energieprojecten in de regio, was een terugkerend gespreksthema.

Publieke waarden zijn niet altijd (goed) vastgelegd in regels en procedures

De verwachtingen van omwonenden over welke waarden publiek beoordeeld en beschermd zouden moeten worden. Bijvoorbeeld, de verplichting tot het doen van een milieueffectrapportage benadrukt het belang van milieuvriendelijkheid als waarde, en daarin wordt de beoordeling van geluids- of slagschaduwoverlast meegenomen. Het belang van deze waarden wordt door zowel voor- als tegenstanders erkend. Kritiek die dan wordt geuit gaat over de operationalisering; het meetbaar maken, communiceren en in praktijk brengen van deze waarden. Milieueffecten worden getoetst op een manier die door experts is vastgesteld. Maar onderzoek en uitspraken van betrokken experts werden door onze respondenten niet altijd als legitiem gezien. Tegelijkertijd zijn er waarden die we ‘interpersoonlijk’ noemen zoals erkenning, het gevoel gehoord te worden en ertoe te doen, of vertrouwen, die moeilijk te formaliseren zijn. Onderzoek van collega’s aan de TU Delft  laat zien dat hoewel vertrouwen en eerlijkheid belangrijke procedurele waarden zijn in het publieke debat over energie, deze moeilijk vast te leggen zijn in procedures en beleid.  Dit zijn echter juist waarden die belangrijk zijn in energieconflicten: als je je niet vertegenwoordigd voelt en besluitvormers wantrouwt dan trek je overheidsbeleid in twijfel.

Problemen die samenhangen met het vastleggen van waarden in (democratische) instituties

Met betrekking tot de hierboven genoemde soorten waarden zien we in onze case de volgende vijf problemen:

  • Waarden worden niet altijd geoperationaliseerd zoals burgers verwachten, dat wil zeggen burgers bekritiseren de manier waarop waarden in de praktijk worden gebracht en meetbaar worden gemaakt. We zien rondom veel energieprojecten rapportenstrijden ontstaan, een voorbeeld hiervan zijn tegenstrijdige rapporten over hoe windturbines de lokale vogelstand beïnvloeden. Experts komen tot verschillende metingen die op een andere manier de vogelslachtoffers van windturbines tellen. Er is dus wel overeenstemming over wát er belangrijk is, maar niet hóe dat in de praktijk gebracht wordt. Een deel van dit ongenoegen komt voort uit het feit dat we alles meetbaar willen (kunnen) maken. Veel waarden zijn lastig te kwantificeren (e.g. vertrouwen, erkenning, en esthetiek).
  • Andere waarden worden niet systematisch getoetst in een formeel traject. Zo wordt de leefbaarheid van een omgeving wel afgewogen in politieke besluitvorming, maar niet systematisch en formeel geëvalueerd in beoordelingsmethoden zoals milieueffectrapportages of een social-impact assessment. Gemeenten hebben vaak wel welstandscommissies om esthetische waarden te toetsen, maar monitoring van de lange termijn ruimtelijke kwaliteit van het gebied staat meestal in de schaduw van andere, minder subjectief ogende, beleidsdoelen. Visies van burgers over esthetische waarden (‘het is mooi/lelijk’) vinden vaak weinig gehoor in inspraakprocedures.
  • Sommige waarden zijn helemaal niet vertegenwoordigd in instituties, maar burgers verwachten wel dat ze publiek beschermd of waargemaakt worden; dit zijn zogenaamde weeswaarden. In het geval van dit windpark zijn dat bijvoorbeeld interpersoonlijke waarden zoals vertrouwen en erkenning.
  • De waardenafweging die in formele trajecten wordt gemaakt wordt niet altijd gedeeld door iedereen. We zien in dit geval dat het belang van windenergie voor (nationale) duurzame energie doelstellingen voor omwonenden vaak niet opweegt tegen (lokale) waarden zoals de effecten op de leefbaarheid van een regio.
  • Een bijkomend probleem is dat procedures en instituties vaak maar weinig flexibel zijn en niet zo snel meebewegen met veranderende publieke opinies over energie en daaraan gerelateerde waarden. Dat is goed omwille van rechtszekerheid en rechtsongelijkheid, je wilt immers willekeur voorkomen, maar die starheid zorgt ook voor kritiek wanneer burgers verwachten dat die veranderende publieke opinie al in democratische instituties ingebouwd zit.

Wat valt hiervan te leren?

Bovenstaande waardenproblemen vergen een inhoudelijke dialoog over welke waarden wanneer en hoe meegenomen moeten worden in energiebeleid. Op basis van dit stuk zijn er in ieder geval al een aantal lessen te leren voor die dialoog:

  1. Controverse is een leermoment. Kritiek en weerstand tonen wat belangrijk is voor omwonenden met betrekking tot energieprojecten en energiebeleid.
  2. Kijk niet alleen naar inhoudelijke waarden, maar houdt ook procedurele waarden in het oog. Deze worden vaak vergeten in inhoudelijke discussies, maar zijn erg belangrijk voor de kwaliteit van besluitvorming. N.B. in de praktijk zijn inhoudelijke en procedurele waarden veelal vermengd, we zien bijvoorbeeld dat discussies over gezondheidsrisico’s ook gaan over de rechtvaardigheid van de verdeling van die risico’s.
  3. Neem niet aan dat democratische instituties passend zijn, durf vragen te stellen over hoe we meten, modelleren en weten of en hoe waarden zoals milieu en gezondheid in het geding zijn. Bovendien kunnen we niet zondermeer aannemen dat waardenafwegingen die gemaakt zijn op een nationaal niveau ook tot acceptabele uitkomsten op lokaal niveau leiden.
  4. Identificeer weeswaarden, onderzoek of het mogelijk is deze ergens in democratische instituties onder te brengen.

Kritiek van burgers is dus een kans om te leren over wat burgers belangrijk vinden, en daarmee een waardevolle bron van informatie voor procedurele en institutionele vernieuwing. Daarmee wil ik niet zeggen dat op elke vorm van kritiek bestuurlijke vernieuwing moet volgen. Bovendien is niet alle kritiek zonder meer terecht, soms is het eenvoudigweg niet eerlijk wat er verlangd wordt van democratische instituties. Tegelijkertijd laat bovenstaande analyse zien dat er waardenproblemen ontstaan rondom energieprojecten die aandacht behoeven en ons democratisch bestel zou het geëigende instrument moeten zijn om daarmee om te gaan.

 

Kritiek duidt op vertrouwenscrisis maatschappelijke betrokkenheid

Voor het Springtij festival werd ik gevraagd om te reflecteren op het schijnbare verlies aan maatschappelijk vertrouwen in voorheen gezaghebbende instituties. Steeds vaker zien toezichthouders als Staatstoezicht op de Mijnen en de Commissie M.E.R. en ook ingenieursbureaus als RHDHV en Arcadis dat hun adviezen, analyses en functioneren ter discussie worden gesteld. Maar kritiek hoeft niet direct een teken van wantrouwen te zijn. Net zo min als de afwezigheid van kritiek een teken van vertrouwen is.

De afwezigheid van kritiek kun je op verschillende manieren interpreteren: Ten eerste, als teken van vertrouwen, omdat men vindt dat zaken zoals toezicht of besluitvorming goed geregeld zijn in Nederland; ten tweede als de daadwerkelijke afwezigheid van problemen waar de desbetreffende instituties naar hadden moeten handelen; ten derde, als teken van fatalisme, omdat het uiten van kritiek geen nut heeft; want je kunt er toch niets veranderen, of; ten vierde, als teken van onwetendheid, men heeft simpelweg geen idee wat de specifieke instituties doen of dat ze überhaupt bestaan en zal ze daarom ook niet bekritiseren. Kortom, de afwezigheid van kritiek voorheen betekent niet per se dat er vroeger wel vertrouwen was.

Kritische vragen zijn ook geen teken van het zich afwenden van democratische instituties. Integendeel, zulke vragen zijn juist een teken van actief burgerschap. In plaats van te spreken over het verlies van vertrouwen, is het dus beter te spreken van herwonnen maatschappelijke betrokkenheid. Of er een verlies aan vertrouwen is, kun je niet zomaar vaststellen. Wat wél duidelijk is dat er in het energiedomein een verlies van vanzelfsprekendheid is. Er staan grote veranderingen op de agenda, terwijl niemand weet hoe en door wie die doorgevoerd zullen gaan worden. Er zijn veel nieuwe spelers in het veld zijn gekomen, maar hun rollen, taken en verantwoordelijkheden zijn nog onduidelijk. In een dergelijke situatie wil je als burger toch zeker zijn dat die veranderingen zorgvuldig worden doorgevoerd. Het verlies aan vanzelfsprekendheid schudt mensen wakker en laat hen dus nadenken over dingen waar ze eerder nooit zo over hebben nagedacht. Als je nooit eerder bij het functioneren van toezichthouders hebt stilgestaan en er vervolgens achter komt dat dat toezicht niet altijd even goed is georganiseerd (of te organiseren is vanwege capaciteitsproblemen) dan is het niet vreemd als je kritisch reageert.