Shannon schrijft een mooi pleidooi voor waardering van kritiek op onze instituties! Vanuit mijn kennis over toezicht heb ik nog wel een nuancering. Want: is alle kritiek zo fijn? Naar mijn idee is kritiek een teken van niet waargemaakte verwachtingen. Mijn vraag zou dus zijn wat men verwacht van de instituties waar men kritiek op heeft. Toezichthouders zijn hier een goed voorbeeld. Als publiek toezicht in het nieuws is, heeft het meestal gefaald. De kredietcrisis? De fipronil-affaire? Falend toezicht! Soms is de kritiek terecht. Soms niet. Daar gaat het niet om.
Het gaat erom dat toezicht een dissatisfier is: we verwachten dat het wel goed zit met dat toezicht en zijn gealarmeerd als er indicaties zijn dat dat niet zo is. Sterker, misschien verwachten we wel een beetje teveel? Is een incident een indicatie dat de toezichthouder niet heeft gefunctioneerd? Formeel heeft de toezichthouder tot taak toe te zien op de naleving van regels, en die zijn er om onze veiligheid, gezondheid en leefbaarheid op een voldoende niveau te houden. En de toezichthouder kan niet- naleving door burgers en bedrijven bestraffen. Betekent dat dat de toezichthouders onze beschermer is tegen alle kwaad? Dat kunnen ze niet waarmaken. Ten eerste kunnen ze niet alle handelingen van burgers en bedrijven zien, en dat is wellicht maar goed ook. We willen immers ook geen dictatuur. Ten tweede vervullen heel veel mensen de rol van toezichthouder: ouders, managers, besturen, raden van toezicht, branche-organisaties, certificerende instellingen. Hun regels en hun toezicht zijn allemaal van belang voor een veilige, gezonde en leefbare samenleving. Misschien wel meer, nu we de afgelopen meer decennia meer zijn gaan geloven in de deugden van zelfregulering.
Toch kijken we graag naar de publieke toezichthouder als er iets mis is gegaan. Wat is een dan het teken van deze kritiek? Hoe kan het dat instituties veranderen, maar de kritiek niet? De kritiek op ‘falend toezicht’ lijkt een rituele betekenis te hebben. Er heeft een incident plaatsgehad met soms tragische gevolgen, we roepen om hulp en zoeken naar hen die ons hiervan hadden kunnen behoeden. Gegeven de formele rol van de toezichthouder, is deze een dankbaar mikpunt. De kritiek is geleverd en we kunnen weer over op de orde van de dag, waarbij we soms regels overtreden.
Op zich is dit ritueel relatief onschuldig, maar dergelijke symbolische kritiek zou ik niet als teken van responsiviteit zien. In ieder geval leren we er niet van. Naar mijn mening is kritiek een teken van responsiviteit als het leidt tot reflectie op de verwachtingen die we van instituties hebben. En daarmee ook van onszelf.
Haiko van der Voort is universitair docent Organisatie en Governance aan de TU Delft