In het bekende experiment van Frans de Waal en Sarah Brosnan krijgt een kapucijnaapje een stukje komkommer terwijl het ziet dat een ander aapje een druif krijgt. Nu lust een kapucijnaapje heus wel komkommer, maar een druif is veel lekkerder. Uit woede over zoveel onrecht gooit het aapje het stukje komkommer naar zijn verzorger.
Het filmpje van dit experiment is vooral zo grappig omdat het gedrag van het aapje zo herkenbaar is. Onrecht leidt tot boosheid, bij aapjes, bij kinderen, bij mensen en bij groepen van mensen. Zo kun je ook de emotionele aard van protesten tegen nieuwe energieprojecten zien: of het nu gaat om windmolenparken, gasboringen of hoogspanningskabels, mensen voelen dat hen onrecht wordt aangedaan en hiertegen komen ze in verweer.
Vaak wordt zulke woede gezien als weinig constructief. Het zijn onderbuikgevoelens die niet bijdragen aan een ‘goed’ debat dat kan leiden tot een rationeel besluit. Zoals je van het boze aapje kunt stellen dat zijn woede ‘irrationeel’ is, immers een stukje komkommer is beter dan helemaal géén stukje komkommer, kun je ook twijfelen aan de rationaliteit van de protesteerders tegen energieprojecten. Immers, deze tegenstanders, zo wordt nogal eens gesteld, zouden toch moeten weten dat nieuwe energieprojecten noodzakelijk zijn, omdat we uit naam van duurzaamheid en verdwijnende fossiele bronnen op zoek moeten naar alternatieve vormen van productie, distributie en consumptie – ook in hun directe omgeving.
Waar het bij protesten in feite op neerkomt, zo valt nogal eens te horen, is kortzichtig en zelfzuchtig ‘Nimby’-gedrag. Mensen stellen hun eigen belangen zoals het willen hebben van een mooi uitzicht boven het algemeen belang van een duurzame energievoorziening met het nastreven van hun eigen belang verstoren ze democratische regels van het spel. De besluitvormers daarentegen zeggen nauwgezet officiële afwegings- en inspraakprocedures te volgen zodat dat van hun kant fair play wél gegarandeerd is.
Maar dergelijke reacties schieten tekort, omdat hierbij de fundamentele rol van rechtvaardigheid in een democratische samenleving wordt ontkend. Laten we aan de hand van ons aapje ontleden waar rechtvaardigheid nu eigenlijk op neerkomt en wat de rol van rechtvaardigheid in een democratisch stelsel precies is.
Democratie als rechtvaardigheidssysteem
Om te beginnen is er sprake van een goed waaraan waarde wordt gehecht, bij het aapje een stukje fruit, maar je kunt ook denken aan een snoepje, of een beloning of een straf, dat wordt verdeeld onder een groep individuen (of, zoals we straks zullen zien, soms een groep van groepen). Deze verdeling wordt eerlijk gevonden als elk individu binnen een bepaalde groep een gelijk deel krijgt (tenzij iemand er harder voor gewerkt heeft – maar dat laten we hier even buiten beschouwing). Zo krijgen kinderen in het gezin een gelijk aantal snoepjes en de gasten op een verjaardag een even groot stuk taart.
Een gezin of verjaardagsfeest is overzichtelijk. Je weet wat de zaken zijn die verdeeld worden en conflicten over die verdeling zijn meestal wel in de minne te schikken. Maar ook binnen een samenleving als geheel moeten zaken van waarde worden verdeeld en conflicten worden opgelost. Om dat mogelijk te maken zijn er regels. Je zou zelfs kunnen zeggen dat een samenleving uit weinig meer bestaat dan uit een verzameling mensen overeengekomen zijn bepaalde regels te volgen over hoe die verdelingsconflicten op te lossen zijn.
Om die regels te handhaven was ooit een vorst nodig die boven alle partijen stond. Dat werkt goed, maar is niet echt eerlijk, omdat het ongelijkheid (in dit geval tussen de vorst en onderdanen) als uitgangspunt neemt. Een democratie, daarentegen, neemt eerlijkheid als norm: in een democratische stelsel is de gelijkheid van de kinderen binnen een gezin of van de gasten op een verjaardagspartij tot algemeen principe verheven. Niemand heeft een hogere rang dan een ander. De ‘truc’ die een dergelijke alomvattende gelijkheid mogelijk maakt is de invoering van formele regels die voor iedereen gelden. Wetboeken, officiële procedures, democratische arrangementen zorgen ervoor dat de regels een objectieve status krijgen. Ze zijn dus van niemand in het bijzonder en dat vinden we wel zo eerlijk. Waar ooit de verdeling van beloning en straf de taak van de vorst was, vindt de verdeling van lusten en lasten plaats door middel van toepassing van neutrale regels.
Dat klinkt mooi en dat is het ook. Maar het is ook zeer moeilijk. Want in een samenleving gaat het niet zomaar om een stuk komkommer, een snoepje of een taart. Het gaat om de verdeling van zaken van waarde waarvan niet altijd duidelijk is wat ze precies zijn en hoe ze samen hangen met andere zaken. Zo komt bij plaatsing van een windmolen al snel een aantal verschillende zaken aan de orde die ‘verdeeld’ moeten worden: investeringskosten, inkomen, milieudoelen gesteld op verschillende administratieve niveaus, schone stroom, aantasting van de leefomgeving en ga zo maar door. Al die zaken en waarden spelen door elkaar heen en zijn zelfs met elkaar verbonden.
Wat het nog moeilijker maakt is dat er nieuwe waarden kunnen opkomen tijdens een besluitvormingsproces. Omwonenden kunnen zich overdonderd voelen door een besluit en om meer transparantie vragen. Ze kunnen zich buitenspel gezet voelen en als gevolg meer inspraak eisen. Die nieuwe waarden komen bovenop de waarden die in formele kaders zijn vastgelegd. Dit leidt weer tot een paradoxale situatie: de omwonenden hechten er veel belang aan dat nieuwe waarden worden meegenomen, want het is voor de rechtvaardigheid van het besluitvormingsproces noodzakelijk dat alle waarden worden verdeeld; terwijl de besluitvormers vasthouden aan de formeel afgesproken waarden, want die borgen, met hun objectieve karakter, immers de rechtvaardigheid van het proces.
Een tweede moeilijkheid is dat nooit precies duidelijk is wie of wat de samenleving is of wie die samenleving vertegenwoordigt en bovenal wie of wat bepaalt wat zaken zijn die van algemeen belang zijn – zaken met waarde voor ons allen. Is het de nationale regering, ambtenaren, het ‘volk’, of het maatschappelijke middenveld (bijvoorbeeld verzameld aan de klimaattafels)? Wie mag er nu zeggen wat goed is voor Nederland als samenleving? Een besluitvormer mag wel menen dat een beslissing in het algemeen belang is genomen, maar alleen het volgen van de geëigende procedures is daar niet zomaar een garantie voor. Dit heeft ook weer te maken met een ander probleem: de regels als zodanig mogen dan wel objectief en neutraal zijn, ze moeten uiteindelijk worden geïnterpreteerd en toegepast door mensen van vlees en bloed, werkzaam voor organisaties, met belangen en vooroordelen.
Al deze factoren dragen ertoe bij dat rechtvaardigheid nooit eenvoudig is en dat er weinig nodig is om onrechtvaardigheidsemoties op te wekken die tot protesten kunnen leiden. Het kan altijd gebeuren dat gestelde waarden en de toepassing van regels in de loop van de tijd worden aangevochten. In conclusie kan gesteld worden dat een democratisch besluit neerkomt op de afweging van verschillende waarden. Maar wie of wat bepaalt welke waarden dat allemaal zijn en welke het zwaarst wegen als ze conflicteren is niet van tevoren gegeven.
Hier komt het laatste aspect van rechtvaardigheid om de hoek kijken. De ervaring van onrecht uit zich altijd emotioneel. Dat lijkt weinig constructief, net als het aapje dat een prima eetbaar hapje weggooit, maar dat is het zeker niet. Onrechtvaardigheidsgevoelens wijzen op ervaren ongelijkheid, zonder dat altijd precies duidelijk is waar die ongelijkheid precies in zit. Vanuit de analyse die hierboven gemaakt is kun je stellen dat die ervaring van ongelijkheid veroorzaakt wordt doordat bepaalde waarden niet goed meegewogen zijn in de besluitvorming. Het laat zien dat het soms helemaal niet duidelijk is wat een rechtvaardige verdeling van lusten en lasten zou moeten zijn in de energietransitie. Omdat er geen eenduidig antwoord is op wat rechtvaardig is, is die boosheid een aanknopingspunt om met elkaar in gesprek te gaan over het pakket aan waarden die aandacht behoeven. En daarmee wordt het besluit alleen maar beter.