Kritiek duidt op vertrouwenscrisis maatschappelijke betrokkenheid

Voor het Springtij festival werd ik gevraagd om te reflecteren op het schijnbare verlies aan maatschappelijk vertrouwen in voorheen gezaghebbende instituties. Steeds vaker zien toezichthouders als Staatstoezicht op de Mijnen en de Commissie M.E.R. en ook ingenieursbureaus als RHDHV en Arcadis dat hun adviezen, analyses en functioneren ter discussie worden gesteld. Maar kritiek hoeft niet direct een teken van wantrouwen te zijn. Net zo min als de afwezigheid van kritiek een teken van vertrouwen is.

De afwezigheid van kritiek kun je op verschillende manieren interpreteren: Ten eerste, als teken van vertrouwen, omdat men vindt dat zaken zoals toezicht of besluitvorming goed geregeld zijn in Nederland; ten tweede als de daadwerkelijke afwezigheid van problemen waar de desbetreffende instituties naar hadden moeten handelen; ten derde, als teken van fatalisme, omdat het uiten van kritiek geen nut heeft; want je kunt er toch niets veranderen, of; ten vierde, als teken van onwetendheid, men heeft simpelweg geen idee wat de specifieke instituties doen of dat ze überhaupt bestaan en zal ze daarom ook niet bekritiseren. Kortom, de afwezigheid van kritiek voorheen betekent niet per se dat er vroeger wel vertrouwen was.

Kritische vragen zijn ook geen teken van het zich afwenden van democratische instituties. Integendeel, zulke vragen zijn juist een teken van actief burgerschap. In plaats van te spreken over het verlies van vertrouwen, is het dus beter te spreken van herwonnen maatschappelijke betrokkenheid. Of er een verlies aan vertrouwen is, kun je niet zomaar vaststellen. Wat wél duidelijk is dat er in het energiedomein een verlies van vanzelfsprekendheid is. Er staan grote veranderingen op de agenda, terwijl niemand weet hoe en door wie die doorgevoerd zullen gaan worden. Er zijn veel nieuwe spelers in het veld zijn gekomen, maar hun rollen, taken en verantwoordelijkheden zijn nog onduidelijk. In een dergelijke situatie wil je als burger toch zeker zijn dat die veranderingen zorgvuldig worden doorgevoerd. Het verlies aan vanzelfsprekendheid schudt mensen wakker en laat hen dus nadenken over dingen waar ze eerder nooit zo over hebben nagedacht. Als je nooit eerder bij het functioneren van toezichthouders hebt stilgestaan en er vervolgens achter komt dat dat toezicht niet altijd even goed is georganiseerd (of te organiseren is vanwege capaciteitsproblemen) dan is het niet vreemd als je kritisch reageert.